Locomotief (ook: Lokomotief) – stoombedrijf

In de spoorwegmodelbouw neemt de locomotief (kortweg ‘lok’) een uiterst belangrijke plaats in. De reden is dat je met één lok een groot aantal treinsamenstellingen op de baan kunt brengen. Je kunt immers relatief veel rijtuigen en goederenwagons kopen voor de prijs van éénn lok. Want een lok is meestal de duurste aanschaf bij het beginnen met een modelbaan, dus is het vaak ook lange tijd de enige die je kunt gebruiken.

De lok fungeert dus als trekkracht voor treinen. Voor de meeste modelbouwers is een lok met daarachter een sleep (van binnenverlichting voorziene) rijtuigen een fascinerend element op de modelbaan.

Wie meer van goederenvervoer op de modelbaan houdt, zal de lok inzetten met daarachter een sleep wagons. Variërend van bijvoorbeeld allemaal open bakwagens (‘kolenbakken’) of containers op platte vierassers, allemaal gesloten wagons (stukgoedwagens), allemaal rongenwagens beladen met boomstammen of stalen buizen tot ketelwagens (tankwagons) in vele uitvoeringen. Of van die dubbeldeks autotransportwagens beladen met personenauto’s.

Remmershuisje

Wie met een stoomlok als trekkracht een goederentrein rijdt, doet er goed aan als laatste goederenwagon een gesloten wagen in te zetten die voorzien is van een remmershuisje. Dat is een vierkant torentje met een puntdak en een trappetje naar de deur toe vanaf het bufferbordes waar in de werkelijkheid een rangeerder plaatsnam, die tijdens de rit de lokbestuurder in de gaten hield. De machinist gaf namelijk met bepaalde fluitsignalen te kennen dat hij gaat remmen en doordat in de stoomtijd de goederentreinen vaak geen doorlopende remleiding langs alle wagons kenden en deze wagons zelfs geen remschijven of remblokken hadden, werd die laatste wagon wél voorzien van remblokken en wanneer de machinist dan het signaal ‘remmen’ gaf, draaide de rangeerder in zijn remmershuisje razendsnel de remmen van deze wagon aan.

Daartoe bevond zich in dat remmershuisje een groot wiel, waarvan de as verbonden was – via allerlei stangen en wormwielen/tandwielen – met de remblokken op de assen van de remwagen. De wielen werden geblokkeerd (en sleten vaak behoorlijk vlak, vandaar de naam ‘vierkante wielen’ wanneer er teveel mee geremd is) en daarmee trok deze achterste wagon als het ware de sliert goederenwagens ‘achteruit’ zodat ze niet door hun gewicht de remmende lok gingen opduwen. Vergelijk het maar met het slepen van een auto door een andere auto. Wanneer het trekkende voertuig gaat remmen, trap je als bestuurder in het gesleepte voertuig ook op de rem om de trekkabel strak te houden. Tegelijkertijd help je het trekkende voertuig sneller tot stilstand te komen.

Märklin-wagon met remmershuisje

Foto 01: Märklin-wagon met remmershuisje

Vele soorten stoomloks

Lokomotieven zijn er te kust en te keur. Omdat de spoorwegen ooit begonnen zijn met stoomloks vind je daarvan een veelvoud in model. De kleinste is de twee-assige lok die je in veel startsets tegenkomt. Bij Fleischmann is bijvoorbeeld het twee-assige lokje met de illustere naam ‘Zwarte Anna’ jarenlang populair geweest als lok in zo’n startset.

Met twee twee-assige personenrijtuigen er bij of een paar goederenwagens waarvan er eentje vaak een lage bakwagen was met een huif er op, die het opschrift ‘Fleischmann’ droeg, had je een complete beginset. Voorzien van een transformator en vaak van een aantal rails in de C1-radius (dus een complete cirkel van 90 cm doorsnede, gemeten vanuit het hart van de rail) waarmee je dus kon beginnen met de modelspoorhobby.

Zwarte Anna locomotieven

Foto 02: Zwarte Anna

Zo’n twee-assige lok noem je een B-lok. De B slaat dus op de twee (aangedreven) assen. Een drie-assige lok is dan een C-lok, een vierasser heeft de aanduiding D en een vijfasser is een E. Die laatste vind je bijna alleen maar bij de Duitse spoorwegen om zware goederentreinen te trekken. De C en D-loks zijn veelal sneltreinloks voor passagierstreinen.

1B-lok

Foto 03: 1B-lok

 

C-lok met 3-assige tender

Foto 04: C-lok met 3-assige tender

Maar stoomlokomotieven dragen vaak meer assen. Heeft een lok een voorloopas (dus een as met kleinere wielen dan de grote aangedreven wielen) dan spreek je van een cijfer-aanduiding. Een lok met drie aangedreven assen en een niet-aangedreven voorloopas krijgt dan de aanduiding 1C. Heeft zo’n lok ook nog eens een niet-aangedreven as met kleinere wielen onder het machinistenhuis, dan wordt de aanduiding 1C1. Zie foto (04).

B-lokjes zijn meestal rangeerloks. Ook trekken ze korte treinen over niet te grote afstanden (lokaaltreinen). Je kunt ze verder inzetten als tramlok (bij de Hollandse Yzeren Spoorwegmaatschappij – HSM – en later bij de NS was de serie NS6700 destijds erg populair als tramlok).

Een model van zo’n NS6700 zag ik jaren geleden op een tentoonstelling over de trams in de kop van Noord-Holland. Een behoorlijke lijn was die van Schagen naar Alkaar dwars door de polder Zijpe langs Warmenhuizen en bij Schoorldam de brug over het Noordhollands Kanaal passerend.

De model NS6700 op de modulebaan “Zijpe”

Foto 06: De model NS6700 op de modulebaan “Zijpe”

Voor de iets zwaardere trams werd de drie-assige lok van de NS-serie 7700 gebruikt. Haar beroemdste exemplaar is ‘Bello’, zo genoemd door het publiek dat de bijna altijd bellende stoomlok op de lijn Alkmaar-Bergen-Bergen aan Zee die bijnaam gaf.

Het laatst overgebleven exemplaar (lok 7742) doet tegenwoordig dienst op de museum tramlijn Hoorn-Medemblik (SHM) als pronkstuk van de verzameling. Het Fleischmann-model van de vroegere Pruisische T3-lok kun je beschouwen als een NS7700. Het B-lokje Zwarte Anna kan dienstdoen als een NS6700 mits je de schoorsteen met vonkenvanger vervangt door een gewone rechte schoorsteen..

Bello in modelspoor

Foto 07: Bello in modelspoor

 

Foto 08: T3 in Pruisische uitvoering (model)

Foto 08: T3 in Pruisische uitvoering (model)

De grote stoomloks

In Nederland hebben minder types stoomloks gereden dan in het (vooroorlogse) Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en de meer oostelijk in Europa gelegen landen (Hongarije, Polen, Roemenië, de Balkan).

Ook in Frankrijk reden heel wat types stoomloks rond. Modellen van Franse loks werden in het verleden geproduceerd door het merk Jouef. Modellen van Duitse (Oostenrijkse, Zwitserse) loks kwamen en komen van Märklin, Fleischmann, Roco, Piko, Rivarossi, Lima en veel kleinere producenten.

Nederlandse stoomloks werden voornamelijk gebouwd en geleverd door Philotrain uit Apeldoorn. Het was (is) handwerk en veelal in messing uitgevoerd, waardoor ze nogal prijzig zijn. Maar wel heel erg mooi.

Sinds begin van deze eeuw maakt ook het (Nederlandse) Artitec te Amsterdam Nederlandse modellen (loks, rijtuigen, wagons) van kunststof. Daardoor is de prijs aanmerkelijk kager en is het assortiment voor velen bereikbaar.

Foto 09: Artitec model 3737 Spoorwegmuseumlok

Foto 09: Artitec model NS3737 Spoorwegmuseumlok

Roco is er naderhand toe overgegaan om van Duitse stoomloks een Nederlandse versie te maken. De meest bekende Nederlandse sneltreinlok is de NS-serie 3700, waarvan de 3737 in het Spoorwegmuseum staat. Deze lok kreeg de bijnaam ‘Jumbo’. Oorspronkelijk gebouwd voor de Staatsspoorwegen (SS) met serienummer SS731 werd ze op 11 september 1911 in dienst gesteld. Het is een in Nederland bij Werkspoor gebouwde stoomlok.

Foto 10: Spoorwegmuseum NS3737

Foto 10: Spoorwegmuseum NS3737

Tender

Stoomloks die de grotere afstanden aflegden, voerden een ’tender’ (aanhanger) mee. Daarin werd de kolenvoorraad voor onderweg opgeslagen alsmede extra water. De machinist en de leerling machinist of de stoker (allemaal aparte functies bij het spoorwegpersoneel) schepten tijdens de rit kolen uit de kolenbunker van de tender en konden via een slangensysteem de watervoorraad in de ketel aanvullen.

Kleine loks hadden een opslagruimte voor kolen (of briketten) aan de achterzijde van het machinistenhuis en watertanks vóór het machinistenhuis aan weerszijden van de ketel.

Water in de ketel inlaten ging iets makkelijker doordat er een kraansysteem was ingebouwd wat vanuit het machinistenhuis kon worden bediend.

De dom

Alle stoomlocomotieven hadden voorts een bezandingsinrichting bovenop de ketel (de zogenoemde zanddom) waaruit de machinist in voorkomend geval zand op de rails kon strooien (met behulp van een hefboom waarmee een kraantje wordt geopend) om bij gladde rails als gevolg van regen, sneeuw, ijzel, afgevallen boombladeren de wielen dankzij het zandlaagje grip op de baan te laten houden. Het voorkwam doorslaan van de wielen bij het aanzetten van de lok.

Een tweede dom is de stoomdom. Hier is de afsluiter (of regulateur) in ondergebracht.

De regulateur of “kattekop” wordt geopend door draaien aan de hefboom (de “lat”) in het machinistenhuis. Bij het openen van de afsluiter stroomt de stoom van de dom door een pijp naar de stoomcilinders. De loks hebben 2, 3 of 4 van dergelijke cilinders.

De stoomketel

In de stoomketel verdampt water tot stoom. Zoals bekend is de warmtebron voor deze verdamping over het algemeen steenkool, soms gemend met briketten. Deze brandstof wordt door de vuurdeur in het machinistenhuis op het rooster gebracht, waar verbranding plaatsvindt. Het rooster bevindt zich aan de onderzijde van een kistvormige ruimte, genaamd vuurkist.

De rookgassen gaan uit de vuurkist gedeeltelijk om de vuurbrug heen door de vlampijpen in de ketel naar de rookkast aan de voorzijde van de lok en verdwijnen door de schoorsteen.

Zowel vuurkist als vlampijpen zijn omgeven door water. De wanden van beide dragen de warmte aan het water over. Het bovenste deel van de ketel is gevuld met stoom. De veiligheidskleppen worden geopend als de spanning van de stoom te hoog wordt.

De cilinders en koppelstangen

In de cilinder beweegt zich de zuiger heen en weer. Deze heen- en weergaande beweging ontstaat door het beurtelings links en rechts van de zuiger toelaten en afvoeren van stoom. De druk van de stoom op de zuiger wordt door de zuigerstang, de kruiskop, de drijfstang en de kruk overgebracht op de drijfwielen. De heen- en weergaande beweging wordt daarbij omgezet in een draaiende beweging.

Daar één paar drijfwielen de krachten welke in het spel zijn bij het in beweging brengen van de trein, niet kan overbrengen op de spoorstaven zonder door te slaan, worden enige wielen aan elkaar gekoppeld door koppelstangen. Het aantal gekoppelde assen varieert bij Nederlandse locomotieven van twee tot vijf.

Wat vond je van dit artikel? Heb je nog aanvullingen? Reageer gelijk even hieronder